CZ.1

3  1    26 tarjetas    aaduuu
descargar mp3 imprimir jugar test de práctica
 
término definición
pracować
empezar lección
werken. ik werk. jij werkt
myśleć
empezar lección
denken. ik denk. jij denkt
patrzeć, oglądać
empezar lección
kijken. ik kijk. jij kijkt
siedzieć
empezar lección
zitten. ik zit. jij zit
pływać
empezar lección
zwemmen. ik zwem. jij zwemt
mieć
empezar lección
hebben. ik heb. hij heeft
być
empezar lección
zijn. ik ben. hij bent
wybierać
empezar lección
kiezen. ik kies. hij kiest
mieszkać
empezar lección
wonen. ik woon. hij woont
spać
empezar lección
slapen. ik slaap. hij slaapt
kupić
empezar lección
kopen. ik koop. zij koopt
robić wykonywać
empezar lección
maken. ik maak. zij maakt
gotować
empezar lección
koken. ik kook. zij kookt
nosić
empezar lección
dragen. ik draag. zij draagt
skakać
empezar lección
springen. ik spring. het springt
mowić
empezar lección
spreken. ik spreek. het spreekt
robić
empezar lección
doen. ik doe. het doet
stać
empezar lección
staan. ik staa. het staat
przychodzić
empezar lección
komen. ik kom. het komt
pchać
empezar lección
duwen. ik duw. het duwt
ciągnąć
empezar lección
Trekken. ik trek. jej trekt
sluchać
empezar lección
luisteren. ik luster. jej luistert
zawiesić
empezar lección
hangen. ik hang. jej hangt
rozmawiać
empezar lección
praten. ik praat. hij praat
piec
empezar lección
bakken ik bak. zij bakt
oferować
empezar lección
bieden. ik bied. hij biedt

Debes iniciar sesión para poder comentar.