My lesson

 0    80 tarjetas    kamilpiasecki9
descargar mp3 imprimir jugar test de práctica
 
término definición
the ships
empezar lección
the ships
De schepen liggen in de haven.
De smeden
De smeden maken metalen voorwerpen.
empezar lección
the blacksmiths
The blacksmiths make metal objects.
the members
empezar lección
De leden
De leden van de groep helpen elkaar.
Het ooglid
Mijn ooglid doet pijn als ik knipper.
empezar lección
the eyelid
My eyelid hurts when I blink.
De wegen
De wegen zijn glad in de winter.
empezar lección
the roads
The roads are slippery in winter.
the glasses
empezar lección
the glazen
De glazen staan op de toonbank.
I'm holding a coffee.
empezar lección
Ik houd een koffie vast.
Er is altijd iets anders te doen
Er is altijd iets anders te doen op zaterdag.
empezar lección
There is always something else to do
There is always something else to do on Saturday.
Ik heb altijd iets anders te doen
Ik heb altijd iets anders te doen na het werk.
empezar lección
I always have something else to do
I always have something else to do after work.
Fitnessen
Ik ga fitnessen in de sportschool.
empezar lección
to work out
I go work out at the gym.
Ik heb gewerkt
Ik heb gewerkt tot zes uur.
empezar lección
I have worked
I have worked until six o'clock.
Bezet
Het toilet is bezet.
empezar lección
occupied
The toilet is occupied.
Available
empezar lección
Beschikbaar
Is deze stoel nog beschikbaar?
Ik denk dat dat oké is
empezar lección
Ik denk dat dat oké is
Ik denk dat dat oké is voor jou.
Ik heb 2 personen die Frans spreken.
Ik heb 2 personen die Frans spreken in mijn klas.
empezar lección
I have 2 people who speak French.
I have 2 people who speak French in my class.
Ik weet hoe het werkt.
Ik weet hoe het werkt met deze machine.
empezar lección
I know how it works.
I know how it works with this machine.
Het kind
Het kind speelt met een bal.
empezar lección
the child
The child is playing with a ball.
De tiener
De tiener leest een boek op de bank.
empezar lección
the teenager
The teenager is reading a book on the couch.
De volwassene
De volwassene koopt groenten op de markt.
empezar lección
the adult
The adult buys vegetables at the market.
Dat is geen probleem
No problem at all.
Nee hoor
empezar lección
That is not a problem
dat is geen probleem.
De hoofdtaal
De hoofdtaal op school is Nederlands.
empezar lección
the main language
The main language at school is Dutch.
De peuter
De peuter slaapt in zijn bedje.
empezar lección
the toddler
The toddler sleeps in his little bed.
I played
Ik speelde voetbal met mijn vrienden.
empezar lección
ik speelde
I played football with my friends.
Boeren
Na het drinken moest hij boeren.
empezar lección
to burp
He had to burp after drinking.
Boerenkool
We eten stamppot met boerenkool.
empezar lección
kale
We eat mashed potatoes with kale.
Slagroom
Ik wil slagroom op mijn gebak.
empezar lección
whipped cream
I want whipped cream on my pastry.
Ik vind het fijn in België
Ik vind het fijn in België in de lente.
empezar lección
I like it in Belgium
I like it in Belgium in the spring.
Cadeau
Ik koop een cadeau voor mijn moeder.
empezar lección
gift
I buy a gift for my mother.
Geschenk
Het geschenk ligt onder de kerstboom.
empezar lección
gift
The gift is under the Christmas tree.
Om 17 uur gaan wij weer naar huis
Om 17 uur gaan wij weer naar huis na het werk.
empezar lección
At 5 p.m. we go home again
At 5 p.m. we go home again after work.
Opslaan
Vergeet niet je bestand op te slaan.
empezar lección
to save
Don't forget to save your file.
to bite
empezar lección
Bijten
De hond wil niet bijten.
Blijven
Wij blijven tot morgen.
empezar lección
to stay
We are staying until tomorrow.
Kijken
Ik kijk naar een film met mijn broer.
empezar lección
to look/watch
I'm watching a movie with my brother.
get
I received a card for my birthday
empezar lección
krijgen
Ik krijg een cadeau voor mijn verjaardag.
This is weird
empezar lección
Dit is raar
wet
empezar lección
Nat
Mijn jas is nat van de regen.
Poor Jan
empezar lección
Ocharm Jan
he is sick again.
hij is weer ziek.
Het vriesvak
Het ijs ligt in het vriesvak.
empezar lección
the freezer (in fridge)
The ice cream is in the freezer compartment.
De diepvriezer
De diepvriezer staat in de garage.
empezar lección
the freezer (standalone)
The freezer is in the garage.
Schaduw
De boom geeft veel schaduw.
empezar lección
shadow
The tree gives a lot of shade.
Dat hangt ervan af
empezar lección
Dat hangt ervan af
Gaan we naar buiten? Dat hangt ervan af.
Addicted
empezar lección
Addicted
Hij is verslaafd aan suiker.
when i wad young, i played a lot outside
When I was young
I played outside a lot.
empezar lección
Toen ik jong was
Toen ik jong was, speelde ik veel buiten.
Wegnemen
Je mag het boek niet wegnemen.
empezar lección
to take away
You may not take the book away.
to take off
empezar lección
Opstijgen
Het vliegtuig gaat opstijgen.
Landen
Het vliegtuig landt om 16 uur.
empezar lección
to land
The plane lands at 4 p.m.
the king
empezar lección
De koning
De koning woont in een groot paleis.
De koningin
De koningin draagt een mooie kroon.
empezar lección
the queen
The queen wears a beautiful crown.
Danilo is bij opa en oma
Danilo is bij opa en oma vandaag.
empezar lección
Danilo is at grandma and grandpa’s
Danilo is at grandma and grandpa’s today.
Now I can study! My brother is not home.
empezar lección
Nu kan ik leren! Mijn broer is niet thuis.
Zij zit met haar neus in de boeken
Zij zit met haar neus in de boeken voor het examen.
empezar lección
She has her nose in the books
She has her nose in the books for the exam.
integration (as immigrant)
empezar lección
Inburger
Ik volg een inburgercursus in Antwerpen.
Kroonprinses
De kroonprinses is de dochter van de koning.
empezar lección
crown princess
The crown princess is the daughter of the king.
Kroon
De koning draagt een gouden kroon.
empezar lección
crown
The king wears a golden crown.
the solution
empezar lección
De oplossing
We zoeken een oplossing voor het probleem.
the song
empezar lección
Het liedje
Ik luister graag naar dit liedje.
joke
empezar lección
De grap
Dat was een grappige grap.
Het idee
Dat is een goed idee!
empezar lección
the idea
That is a good idea!
De fout
Ik maakte een fout in de oefening.
empezar lección
the mistake
I made a mistake in the exercise.
the habit
empezar lección
de gewoonte
Elke dag wandelen is een goede gewoonte.
De afspraak
Ik heb een afspraak bij de dokter.
empezar lección
the appointment
I have an appointment at the doctor.
Het bezoek
We krijgen bezoek van vrienden.
empezar lección
the visit
We’re having friends over.
the face
empezar lección
Het gezicht
Hij heeft een vriendelijk gezicht.
The Body
empezar lección
Het lichaam
Bewegen is goed voor je lichaam.
The back
my back hurts
empezar lección
De rug
Mijn rug doet pijn.
de health
empezar lección
the health
Gezondheid is belangrijk.
the accident
empezar lección
Het ongeluk
Hij had een klein ongeluk met de fiets.
Het pakje
empezar lección
Het pakje
Er is een pakje voor jou aangekomen.
De doos
De doos is leeg.
empezar lección
the box
The box is empty.
Het plafond
Er hangt een lamp aan het plafond.
empezar lección
the ceiling
A lamp is hanging from the ceiling.
De vloer
The floor is wet
De vloer is nat
empezar lección
the floor
be careful!
pas op!
the desk
empezar lección
Het bureau
Mijn laptop ligt op het bureau.
De spiegel
Ik kijk in de spiegel.
empezar lección
the mirror
I look in the mirror.
the sentence
empezar lección
De zin
Deze zin is makkelijk te begrijpen.
the point
empezar lección
de punt
Dat is een goed punt.
De vraag
Mag ik een vraag stellen?
empezar lección
the question
May I ask a question?
Het antwoord
We weten het antwoord nog niet.
empezar lección
the answer
We don't know the answer yet.
Yes, I get it, but...
empezar lección
Ja, ik snap het, maar...
The bowl has a beautifully decorated shape
empezar lección
De schaal heeft een mooi versierde vorm

Debes iniciar sesión para poder comentar.