Moja lekcja

 0    71 tarjetas    mariuszlubiejewski
descargar mp3 imprimir jugar test de práctica
 
término definición
jak włączyć światło?
empezar lección
hoe het licht aan doen?
użyj
empezar lección
gebruik
północ
empezar lección
noorden
południe
empezar lección
zuiden
zachód
empezar lección
westen
wschód
empezar lección
oosten
rzeka
empezar lección
rivier
często
Ona często chodzi na basen.
empezar lección
vaak
Ze gaat vaak naar het zwembad.
wyłączyć światło?
empezar lección
doe het licht uit?
morze
empezar lección
zee
pustynia
empezar lección
woestijn
on wziął kąpiel. on bierze kąpiel. on się wykąpie.
empezar lección
hij heeft een bad genomen. hij neemt een baad. hij gaat een bad nemen.
Czytałem gazetę. Czytam gazetę. Przeczytam gazetę
empezar lección
ik heb de krant gelezen. ik lees de krant. ik ga de krant lezen.
Oczyściłem moje buty. Umyję buty. Zamierzam wyczyścić moje buty.
empezar lección
ik heb mijn schoenen gepoetst. ik poets mijn schoenen. ik ga mijn schoenen poetsen.
Studiowałem język niderlandzki. Studiuję język niderlandzki. Mam zamiar uczyć się języka niderlandzkiego.
empezar lección
ik heb nederlands gestudeerd. ik studeer nederlands. ik ga nederlands studeren.
grał w tenisa. gra w tenisa. on będzie grać w tenisa.
empezar lección
hij heeft tennis gespeeld. hij speelt tennis. hij gaat tennis spelen.
naprawił swój samochód. on naprawia samochód. on naprawi swój samochód.
empezar lección
hij heeft zijn auto gerepareerd. hij repareert auto. hij gaat zijn auto repareren.
zrobiła prasowanie. ona robi prasowanie. ona będzie prasować.
empezar lección
zij heeft de strijk gedaan. zij doet de strijk. zij gaat strijken.
Grałem w piłkę nożną. Gram w piłkę nożną. Mam zamiar grać w piłkę nożną.
empezar lección
ik heb voetbal gespeeld. ik speel voetbal. ik ga voetbal spelen.
Napisałem list. Piszę list, zamierzam napisać list.
empezar lección
ik heb een brief geschreven. ik schrijf een brief. ik ga een brief schrijven.
uciął sobie drzemkę. zdrzemnął się. on się zdrzemnie.
empezar lección
hij heeft een dutje gedaan. hij doet een dutje. hij gaat een dutje doen.
Wziąłem prysznic. Biorę prysznic. Zamierzam wziąć prysznic
empezar lección
ik heb een douche genomen. ik neem een douche. ik ga een douche nemen.
ona słuchała radia. słucha radia. ona będzie słuchać radia
empezar lección
zij heeft naar de radio geluisterd. zij luistert naar de radio. zij gaat naar de radio luisteren.
Przeczytałem list. Przeczytałem list. Przeczytam list
empezar lección
ik heb een brief gelezen. ik lees een brief. ik ga een brief lezen.
wyczyściła okna. poleruje okna. ona będzie myć okna
empezar lección
zij heeft de ramen gepoetst. zij poetst de ramen. zij gaat de ramen poetsen.
Robiłem zakupy. Robię zakupy spożywcze. Zamierzam zrobić zakupy.
empezar lección
ik heb boodschappen gedaan. ik doe boodschappen. ik ga boodschappen doen.
Zrobiłem pranie. Robię pranie. Mam zamiar zrobić pranie
empezar lección
ik heb de was gedaan. ik doe de was. ik ga de was doen.
Chodziłem z psem. Idę z psem. Zamierzam iść z psem.
empezar lección
ik heb met de hond gewandelen. ik wandel met de hond. ik ga met de hond wandelen.
zadzwonił. on telefonuje. on zadzwoni.
empezar lección
hij heeft getelefoneerd. hij telefoneert. hij gaat telefoneren.
on ugotował. on gotuje. on będzie gotował
empezar lección
hij heeft gekookt. hij kookt. hij gaat koken.
Jeździłem na rowerze. Ruszam. Będę jeździć na rowerze.
empezar lección
ik heb gefietst. ik fiets. ik ga fietsen.
Zjadłem jabłko. Jem jabłko. Zjem jabłko
empezar lección
ik heb een appel gegeten. ik eet een appel. ik ga een appel eten.
Czytałem książkę. Czytam książkę. Przeczytam książkę.
empezar lección
ik heb een boek gelezen. ik lees een boek. ik ga een boek lezen.
pracował w ogrodzie. on pracuje w ogrodzie. on będzie pracował w ogrodzie.
empezar lección
hij heeft in de tuin gewerkt. hij werkt in de tuin. hij gaat in de tuin werken.
oglądaliśmy telewizję. oglądamy telewizję. będziemy oglądać telewizję
empezar lección
wij hebben tv gekeken. wij kijken tv. wij gaan tv kijken.
odkurzyła. ona odkurza. ona chce odkurzyć
empezar lección
zij heeft gestofzuigd. zij stofzuigt. zij gaat stofzuigen.
Zjadłem kanapkę. Jem kanapkę. Zjem kanapkę.
empezar lección
ik heb een boterham gegeten. ik eet een boterham. ik ga een boterham eten.
Surfowałem w Internecie. Korzystam z Internetu. Mam zamiar surfować po Internecie.
empezar lección
ik heb op internet gesurft. ik surf op internet. ik ga op internet surfen.
kupiła nowe ubrania. kupuje nowe ubrania. ona kupi nowe ubrania
empezar lección
zij heeft nieuwe kleren gekocht. zij koopt nieuwe kleren. zij gaat nieuwe kleren kopen.
Pomalowałem salon. Maluję pokój dzienny. Zamierzam pomalować salon
empezar lección
ik heb de living geschilderd. ik schilder de living. ik ga de living schilderen.
wyczyścił swój dom. poleruje go do domu. on będzie mył swój dom
empezar lección
hij heeft zijn huis gepoetst. hij poetst zij huis. hij gaat zijn huis poetsen.
Poszedłem do kina. Jestem w kinie. Idę do kina.
empezar lección
ik ben naar de cinema geweest. ik zit in de cinema. ik ga naar de cinema.
Pracowałem. Pracuję. Idę do pracy
empezar lección
ik heb gewerkt. ik werk. ik ga werken.
zrobił naczynia. on robi naczynia. on zrobi naczynia
empezar lección
hij heeft de afwas gedaan. hij doet de afwas. hij gaat de afwas doen
Spałem. Śpię. Idę spać
empezar lección
ik heb geslapen. ik slaap. ik ga slapen.
umył zęby. on myje zęby. on będzie mył zęby
empezar lección
hij heeft zijn tanden gepoetst. hij poetst zijn tanden. hij gaat zijn tanden poetsen.
pieczenie miało pieczone
empezar lección
bakken hebben gebakken
zacznij od początku
empezar lección
beginnen zijn begonnen
rozumiem
empezar lección
begrijpen hebben begrepen
odwiedziny
empezar lección
bezoeken hebben bezocht
gryzienie ugryzło
empezar lección
bijten hebben gebeten
pozostały
empezar lección
blijven zijn gebleven
przerwa pękła
empezar lección
breken hebben gebroken
przynieść
empezar lección
brengen hebben gebracht
myślenie
empezar lección
denken hebben gedacht
zrobiłem
empezar lección
doen hebben gedaan
nosiłem
empezar lección
dragen hebben gedragen
pije się pijany
empezar lección
drinken hebben gedronken
jadłem jedzenie
empezar lección
eten hebben gegeten
odszedł
empezar lección
gaan zijn gegaan
wyleczyć / leczyć
empezar lección
genezen hebben/zijn genezen
daj
empezar lección
geven hebben gegeven
wisiały
empezar lección
hangen hebben gehangen
miałeś
empezar lección
hebben hebben gehad
pomógł
empezar lección
helpen hebben geholpen
wybierz
empezar lección
kiezen hebben gekozen
spójrz
empezar lección
kijken hebben gekeken
przyjdź
empezar lección
komen zijn gekomen
kupić kupiony
empezar lección
kopen hebben gekocht
otrzymane
empezar lección
krijgen hebben gekregen
śmiech zaśmiał się
empezar lección
lachen hebben gelachen

Debes iniciar sesión para poder comentar.