Moja lekcja

 0    192 tarjetas    wojciechszabla4
descargar mp3 imprimir jugar test de práctica
 
término definición
wijken week, weken is geweken
empezar lección
unikać
bijten beet, beten gebeten
empezar lección
gryźć
winden wond, wonden gewonden
empezar lección
owijać
wringen wrong, wrongen gewrongen
empezar lección
ukręcić
heffen hief, hieven geheven
empezar lección
podnosić
slijten - sleet - gesleten
empezar lección
zużywać
werpen wierp, wierpen geworpen
empezar lección
rzucać
werven wierf, wierven geworven
empezar lección
rekrutować
aanbevelen beval aan, bevalen aan aanbevolen
empezar lección
polecać
aanbieden bood aan, boden aan aangeboden
empezar lección
oferować
bakken bakte, bakten gebakken
empezar lección
piec
bederven bedierf, bedierven bedorven
empezar lección
psuć
bedragen bedroeg, bedroegen bedragen
empezar lección
liczyć (to liczy 300m)
bedriegen bedroog, bedrogen bedrogen
empezar lección
oszukiwać
beginnen begon, begonnen is begonnen
empezar lección
zaczynać
begrijpen begreep, begrepen begrepen
empezar lección
rozumieć
bestrijden bestreed, bestreden bestreden
empezar lección
zwalczać
betreffen betrof, betroffen betroffen
empezar lección
dotyczyć
bevelen beval, bevalen bevolen
empezar lección
rozkazywać
bewegen bewoog, bewogen bewogen
empezar lección
poruszać się
bewijzen bewees, bewezen bewezen
empezar lección
udowadniać
bidden bad, baden gebeden
empezar lección
modlić się
bieden bood, boden geboden
empezar lección
oferować
binden bond, bonden gebonden
empezar lección
przywiązać
blazen blies, bliezen geblazen
empezar lección
dmuchać
blijken bleek, bleken is gebleken
empezar lección
okazać się
blijven bleef, bleven is gebleven
empezar lección
czekać
blinken blonk, blonken geblonken
empezar lección
świecić
braden braadde, braadden gebraden
empezar lección
smażyć
breken brak, braken gebroken
empezar lección
to break
brengen bracht, brachten gebracht
empezar lección
przynosić
buigen boog, bogen gebogen
empezar lección
zginać
denken dacht, dachten gedacht
empezar lección
myśleć
doen deed, deden gedaan
empezar lección
robić
dragen droeg, droegen gedragen
empezar lección
nosić (np ubrania)
drijven dreef, dreven (is) gedreven
empezar lección
płynąć łodzią
dringen drong, drongen gedrongen
empezar lección
obstawać, insist
drinken dronk, dronken gedronken
empezar lección
pić
druipen droop, dropen (is) gedropen
empezar lección
kapać(woda)
duiken dook, doken (is) gedoken
empezar lección
nurkować
dwingen dwong, dwongen gedwongen
empezar lección
zmuszać
ervaren ervoer, ervoeren ervaren
empezar lección
doświadczać
eten at, aten gegeten
empezar lección
jeść
fluiten floot, floten gefloten
empezar lección
gwizdać
gaan ging, gingen is gegaan
empezar lección
iść
gedragen gedroeg, gedroegen gedragen
empezar lección
zachowywać się
gelden gold, golden gegolden
empezar lección
liczyć się
genezen genas, genazen genezen
empezar lección
wyleczyć
genieten genoot, genoten genoten
empezar lección
cieszyć się
geven gaf, gaven gegeven
empezar lección
dawać
gieten goot, goten gegoten
empezar lección
rozlewać
glijden gleed, gleden (is) gegleden
empezar lección
ślizgać się
glimmen glom, glommen geglommen
empezar lección
świecić, błyszczeć
graven groef, groeven gegraven
empezar lección
kopać w ziemi
grijpen greep, grepen gegrepen
empezar lección
chwytać
hangen hing, hingen gehangen
empezar lección
wisieć
hebben had, hadden gehad
empezar lección
mieć
helpen hielp, hielpen geholpen
empezar lección
pomagać
heten heette, heetten geheten
empezar lección
nazywać
houden hield, hielden gehouden
empezar lección
trzymać
jagen jaagde, jaagden joeg, joegen gejaagd
empezar lección
polować
kiezen koos, kozen gekozen
empezar lección
wybierać
kijken keek, keken gekeken
empezar lección
patrzeć
klimmen klom, klommen (is) geklommen
empezar lección
wspinać się
klinken klonk, klonken geklonken
empezar lección
brzmieć
knijpen kneep, knepen geknepen
empezar lección
sczypać, sciskać
komen kwam, kwamen is gekomen
empezar lección
przychodzić
kopen kocht, kochten gekocht
empezar lección
kupować
krijgen kreeg, kregen gekregen
empezar lección
dostać
krimpen kromp, krompen gekrompen
empezar lección
kurczyć się
kruipen kroop, kropen gekropen
empezar lección
pełzać
kunnen kon, konden gekund
empezar lección
móć, potrafić
lachen lachte, lachten gelachen
empezar lección
smiać się
laten liet, lieten gelaten
empezar lección
pozwalać
lezen las, lazen gelezen
empezar lección
czytać
liegen loog, logen gelogen
empezar lección
kłamać
liggen lag, lagen gelegen
empezar lección
kłaść
lijden leed, leden geleden
empezar lección
cierpieć
lijken leek, leken geleken
empezar lección
wyglądać jak
lopen liep, liepen (is) gelopen
empezar lección
chodzić
meten mat, maten gemeten
empezar lección
mierzyć
moeten moest, moesten gemoeten
empezar lección
musieć
mogen mocht, mochten gemogen
empezar lección
móc, mieć pozwolenie
nemen nam, namen genomen
empezar lección
wziąść
onderhouden onderhield, onderhielden onderhouden
empezar lección
utrzymywać
ondernemen ondernam, ondernamen ondernomen
empezar lección
podjąć się
ontbijten ontbeet, ontbeten ontbeten
empezar lección
jeść sniadanie
ontbreken ontbrak, ontbraken ontbroken
empezar lección
brakować
onthouden onthield, onthielden onthouden
empezar lección
zapamiętać
ontslaan ontsloeg, ontsloegen ontslagen
empezar lección
zwolnić kogoś
ontvangen ontving, ontvingen ontvangen
empezar lección
otrzymać
ontwerpen ontwierp, ontwierpen ontworpen
empezar lección
projektować, to design
opbergen borg op, borgen op opgeborgen
empezar lección
odłożyć, schować
ophangen hing op, hingen op opgehangen
empezar lección
wieszać
opsteken stak op, staken op opgestoken
empezar lección
podpalić papierosa
optreden trad op, traden op opgetreden
empezar lección
wykonywać, występować
overwegen overwoog, overwogen overwogen
empezar lección
rozważać
opwinden wond op, wonden op opgewonden
empezar lección
ekscytować się
prijzen prees, prezen geprezen
empezar lección
cenić
raden raadde, raadden geraden
empezar lección
zgadywać
rijden reed, reden (is) gereden
empezar lección
jechać
roepen riep, riepen geroepen
empezar lección
wołać
ruiken rook, roken geroken
empezar lección
śmierdzieć
scheiden scheidde, scheidden is gescheiden
empezar lección
rozwodzić się, separować
schelden schold, scholden gescholden
empezar lección
przeklinać
schenken schonk, schonken geschonken
empezar lección
podarować
scheppen schiep, schiepen geschapen
empezar lección
tworzyć
scheren schoor, schoren geschoren
empezar lección
golić się
schieten schoot, schoten geschoten
empezar lección
strzelać
schijnen scheen, schenen geschenen
empezar lección
świecić
schrijven schreef, schreven geschreven
empezar lección
pisać
schrikken schrok, schrokken is geschrokken
empezar lección
przestraszyć
schuilen school, scholen gescholen
empezar lección
schronić się
schuiven schoof, schoven geschoven
empezar lección
przesuwać
slaan sloeg, sloegen geslagen
empezar lección
uderzyć
slapen sliep, sliepen geslapen
empezar lección
spać
sluipen sloop, slopen geslopen
empezar lección
podkraść się
sluiten sloot, sloten gesloten
empezar lección
zamykać
smelten smolt, smolten gesmolten
empezar lección
topnieć
smijten smeet, smeten gesmeten
empezar lección
ciskać czymś
snijden sneed, sneden gesneden
empezar lección
kroić
spijten speet gespeten
empezar lección
żałować
spreken sprak, spraken gesproken
empezar lección
mówić
springen sprong, sprongen gesprongen
empezar lección
skakać
spuiten spoot, spoten gespoten
empezar lección
rozpylać, sprejować
staan stond, stonden gestaan
empezar lección
stać
steken stak, staken gestoken
empezar lección
ukłuć
stelen stal, stalen gestolen
empezar lección
kraść
sterven stierf, stierven is gestorven
empezar lección
umierać
stijgen steeg, stegen is gestegen
empezar lección
wzrastać
stinken stonk, stonken gestonken
empezar lección
śmierdzieć
strijden streed, streden gestreden
empezar lección
walczyć, zmagać się
strijken streek, streken gestreken
empezar lección
prasować
toestaan stond toe, stonden toe toegestaan
empezar lección
pozwalać
treden trad, traden getreden
empezar lección
kroczyć
treffen trof, troffen getroffen
empezar lección
trafić (piłką)
trekken trok, trokken getrokken
empezar lección
ciągnąć
uitzenden zond uit, zonden uit uitgezonden
empezar lección
nadawać (to broadcats)
vallen viel, vielen is gevallen
empezar lección
upadać
vangen ving, vingen gevangen
empezar lección
łapać
varen voer, voeren gevaren
empezar lección
pływać łodzią
vechten vocht, vochten gevochten
empezar lección
walczyć
verbergen verborg, verborgen verborgen
empezar lección
ukryć, schować
verbieden verbood, verboden verboden
empezar lección
zakazać
verdwijnen verdween, verdwenen is verdwenen
empezar lección
znikać
vergelijken vergeleek, vergeleken vergeleken
empezar lección
porównywać
vergeten vergat, vergaten (is) vergeten
empezar lección
zapominać
verheffen verhief, verhieven verheven
empezar lección
podnieść
verkopen verkocht, verkochten verkocht
empezar lección
sprzedawać
verlaten verliet, verlieten verlaten
empezar lección
pozostawiać
verliezen verloor, verloren verloren
empezar lección
przegrać
vermijden vermeed, vermeden vermeden
empezar lección
unikać
verraden verraadde, verraadden verraden
empezar lección
zdradzać
verschijnen verscheen, verschenen is verschenen
empezar lección
pojawić się
verstaan verstond, verstonden verstaan
empezar lección
rozumieć
vervangen- verving - (hebben) vervangen
empezar lección
wymień- zastąpiony - (wymień) wymieniony
verwerpen verwierp, verwierpen verworpen
empezar lección
odrzucać
verwerven verwierf, verwierven verworven
empezar lección
nabyć
verzinnen verzon, verzonnen verzonnen
empezar lección
wymyślać
verzoeken verzocht, verzochten verzocht
empezar lección
to request
vinden vond, vonden gevonden
empezar lección
znaleść
vliegen vloog, vlogen (is) gevlogen
empezar lección
latać
vouwen vouwde, vouwden gevouwen
empezar lección
składać
vragen vroeg, vroegen gevraagd
empezar lección
pytać
vreten vrat, vraten gevreten
empezar lección
żreć
vriezen vroor (het), – gevroren
empezar lección
zamarzać
waaien waaide, waaiden gewaaid
empezar lección
wiać
waarnemen nam waar, namen waar waargenomen
empezar lección
dostrzec
wassen waste, wasten gewassen
empezar lección
myć
wegen woog, wogen gewogen
empezar lección
ważyć
werpen wierp, wierpen geworpen
empezar lección
rzucać
weten wist, wisten geweten
empezar lección
wiedzieć
wijten weet, weten geweten
empezar lección
obwiniać
wijzen wees, wezen gewezen
empezar lección
wskazywać
willen wilde, wilden gewild
empezar lección
chcieć
winnen won, wonnen gewonnen
empezar lección
wygrać
worden werd, werden is geworden
empezar lección
stać się
wrijven wreef, wreven gewreven
empezar lección
trzeć
zeggen zei, zeiden gezegd
empezar lección
powiedzieć
zenden zond, zonden gezonden
empezar lección
wysyłać
zien zag, zagen gezien
empezar lección
widzieć
zijn was, waren is geweest
empezar lección
być
zingen zong, zongen gezongen
empezar lección
śpiewać
zinken zonk, zonken gezonken
empezar lección
tonąć
zitten zat, zaten gezeten
empezar lección
siedzieć
zoeken zocht, zochten gezocht
empezar lección
szukać
zuigen zoog, zogen gezogen
empezar lección
ssać
zullen zou, zouden
empezar lección
przyszły
zwemmen zwom, zwommen gezwommen
empezar lección
pływać
zweren zwoor, zworen gezworen
empezar lección
przysięgać
zwerven zwierf, zwierven gezworven
empezar lección
wędrować, włóczyć się
zwijgen zweeg, zwegen gezwegen
empezar lección
milczeć

Debes iniciar sesión para poder comentar.