Czasowniki

 0    32 tarjetas    rutz
descargar mp3 imprimir jugar test de práctica
 
término definición
mówić
empezar lección
spreken (spreek/spreekt/spreekt/spreken)
rozmawiać
empezar lección
praten (praat/praat/praat/praten)
pracować
empezar lección
werken (werk/werkt/werkt/werken)
patrzeć
empezar lección
kijken (kijk/kijkt/kijkt/kijken)
pić
empezar lección
drinken (drink/drinkt/drinkt/drinken)
siedzieć
empezar lección
zitten (zit/zit/zit/zitten)
być
empezar lección
zijn (ben/bent/is/zijn)
mieć
empezar lección
hebben (heb/hebt/heeft/hebben)
chcieć
empezar lección
willen (wil/wilt/wil/willen)
dawać
empezar lección
geven (geef/geeft/geeft/geven)
znać
empezar lección
kennen (ken/kent/kent/kennen)
mieszkać
empezar lección
wonen (woon/woont/woont/wonen)
przyjść
empezar lección
komen (kom/komt/komt/komen)
iść
empezar lección
gaan (ga/gaat/gaat/gaan)
robić
empezar lección
doen (doe/doet/doet/doen)
myśleć
empezar lección
denken (denk/denkt/denkt/denken)
grać/bawić się
empezar lección
spelen (speel/speelt/speelt/spelen)
literować
empezar lección
spellen (spel/spelt/spelt/spellen)
spać
empezar lección
slapen (slaap/slaapt/slaapt/slapen)
nazywać się
empezar lección
heten (heet/heet/heet/heten)
uczyć się
empezar lección
studeren (studeer/studeert/studeert/studeren)
leżeć
empezar lección
liggen (lig/ligt/ligt/liggen)
kłamać
empezar lección
liegen (liegt/liegt/liegt/liegen)
skakać
empezar lección
springen (spring/springt/springt/springen)
szukać
empezar lección
zoeken (zoek/zoekt/zoekt/zoeken)
udać się
empezar lección
lukken (luk/lukt/lukt/lukken)
stać
empezar lección
staan (sta/staat/staat/staan)
robić
empezar lección
maken (maak/maakt/maakt/maken)
myć
empezar lección
wassen (was/wast/wast/wassen)
mówić/powiadać
empezar lección
zeggen (zeg/zegt/zegt/zeggen)
żyć
empezar lección
leven (leef/leeft/leeft/leven)
gotować
empezar lección
koken (kook/kookt/kookt/koken)

Debes iniciar sesión para poder comentar.