1. verkeerd
Je heeft me verkeerd begrepen.
Ouders leren aan hun kinderen dat liegen verkeerd is.
Waar slaat dat nou weer op? Ik toch niks verkeerd gedaan? Waarom loop je me dan uit te schelden?
Zijn talent en intelligentie tentoonspreiden geeft dikwijls een verkeerd resultaat.
Wie het kleine niet leert, doet het grote verkeerd.
Zat ik verkeerd?
Die letters staan allemaal verkeerd om! "Nee, dat hoort zo, dat is Russisch."
Ik denk dat ik een verkeerd nummer heb.
Haar naam was verkeerd gespeld.
Ge waart niet helemaal verkeerd.
Een deel van de kranten stelde het nieuws verkeerd voor.
Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.
Deze zin is niet verkeerd.
Versta het niet verkeerd: wij beloven niets.
Hij handelde tegen zijn overtuiging in, en daarom handelde hij verkeerd.
Holandés palabraźle"(verkeerd) ocurre en conjuntos:
ogolne wyrazenia 22. slecht
De laatste tijd slaap ik erg slecht.
Hij ziet slecht.
Het is slecht weer. Het is koud en het regent.
Roken is slecht voor de gezondheid.
Een kind wordt niet slecht door kattenkwaad, maar door een slechte vriend.
Er zijn drie soorten onwetendheid: niets weten, slecht weten en niet datgene weten, wat nodig is te weten.
Jessie sprak slecht Frans en nog slechter Duits.
De mensen zijn slecht, ze denken alleen aan zichzelf; alleen ik denk aan mij.
Ik weet niet waarom ik slecht gezind ben deze morgen.
Slaapt ge slecht?
Met onwillige honden is het slecht hazen vangen.
Haar luiheid was een slecht teken voor de toekomst.
Anderen bedriegen is slecht, maar jezelf bedriegen is nog veel slechter.
Bij slecht weer is het gevaarlijk op de bergen te gaan klimmen.
In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.